water-naar-de-see.reismee.nl

Uhhh, vergeet je tandenborstel niet

Hoe zou het toch met Rolf Wouters zijn. Wie? Ja, precies. Ik was ‘m ook totaal vergeten. Als we vandaag niet heel hard met onze neus op de feiten werden gedrukt.
Maar eerst opstaan vanuit de Hilleberg. Dat is een zogenoemd trekkerstentje, en een van de kenmerken ervan is dat je er niet in kan staan. Ding is zo’n 70 centimeter hoog. Dus alles wat je binnen doet, gaat liggend en een beetje jongeling staat dan bij de uitgang heel vlot op en loopt fluitend weg.
Dat is anders als je jicht hebt. Voor wie het niet kent, het voelt alsof je voet gebroken is. Je kunt er absoluut niet op staan, laat staan lopen. Dus een beetje juveniel je trekkerstentje uitkomen, kun je vergeten.
Na een kwartier zat ik op e1e1n knie. En de kenner weet, dan moet en nog een volgen, voordat je kunt gaan lopen. Dat kostte nog enige overtuigingskracht en de actieradius bleef vooralsnog beperkt tot tent, stoel en auto. Verrassend hoeveel je dan nog van de nodige ochtendrituelen kunt uitvoeren.
Sanitair is lastiger.
Om redenen van vertraging opgelopen door gebrek aan fysieke daadkracht, rijden we pas tegen elven de camping af. Niet in het minst ons (mij) gesteund wetend in mijn nog ernstiger strompelen dan gisteren. Nein, es geht nog nicht besser, immer schlimmer.
Wanneer we in de file staan voorbij Ponte Tresa, tussen grens en Lugano, roept Mariella plots verschrikt uit dat ze haar tandenborstel is vergeten. Niet zo’n Jordanding van 1,99, maar haar Oral type B van vele tientjes. Reden om terug te rijden. En reden om terug te denken aan de daverende tv-shows van Rolf Wouters, die ook iets met tandenborstels had.
Na dik een half uur staan we weer en nog steeds in de file voorbij Ponte Tresa, tussen grens en Lugano. Maar nu compleet voorzien. Dat wil zeggen: we hebben al dagen de oplaadkabel van de Macbook en Mariella’s ehbo-etuitje niet gezien, maar die moeten toch echt ergens in de auto liggen.
In Bern halen we de hele boel weer overhoop. Beloofd.
Enige kilometers voor de Gotthardtunnel, gaat het van twee banen naar een en komen we in een dikke file terecht. Nu willen we de pas over, maar om daar te komen, moeten we eerst aan de andere kant van de file rijden.
Filevorming? Dat komt door wegwerkzaamheid 74 die we inmiddels zijn gepasseerd. 74 keer hebben we een driehoekig bord gezien met een mannetje dat een schep in een hoop zand duwt. En dan tellen we alleen de wegwerkzaamheden die ook daadwerkelijk plaatsvinden. Dus geen verlaten werkplaatsen, aankondigingen van wat ooit gaat beginnen of wat al is afgerond. Alleen de actualiteit telt.
We gokken erop dat we de 100 halen. Zoniet, gaan we via Friesland en Flevoland terug.
Onderwijl hadden we naar de 2.100 meter hoge pas al zoveel tijd verloren dat we vandaag Bern niet meer gaan halen. Dat zou wel kunnen, maar dan zonder tentopzetten. En dat betekent hotel.
Dan kun je net zo goed aan de Thunersee gaan zitten in hotel Bellevue au Lac. Hebben we ons vakantiethema tenminste eer aangedaan. En dan hoef ik ook niet een kwartier lang te hannesen met het opstaan vanuit een tent.
Onze De Waard krijgt morgen een herstart in de buurt van Bern.

Grote wisseltruc

Wakker worden en merken dat je in de nacht een aanval van reumatiek hebt weten te ontwikkelen, betekent een hele dag - en wellicht meer - half hinkelen. Ja, dan moet je dus maar keurig op tijd je medicatie tot je nemen. Inderdaad. Gevalletje eigen schuld. Met als gevolg dat alle afstanden dubbel lijken. Dat gaat duur betaald worden omdat e nu juist een dag Lugano hebben gepland.
En die planning laten we gewoon doorgaan.
Terug naar Ponte Tresa, het grensplaatsje waar de rijen die voor de slagboom staan suggereren dat half Zwitserland op de vlucht is, goedkoop wil tanken of stevig aan de spaghetti gaat. Wij laveren er doorheen, want we willen de andere kant op, naar Lugano.
Nu kun je volgens onze campingbazin heel goed met de auto, maar waarom zou je. Het is een drukke weg, beide kanten op vanwege het grensverkeer en omdat er geen ruimte is voor een plakje asfalt ernaast. Daar ligt namelijk de spoorlijn.
Van Ponte Tresa en door de hele vallei heen hebben we gratis openbaar vervoer. Dat om te voorkomen dat er nog meer stressfileverkeer door de flessenhals geperst moet.
Dus parkeren op het dak van het station, even naar beneden, zeven minuten wachten en dan met de FLP-boemel ginder. Het is een simpele lijn die slechts loopt van Ponte Tresa tot aan Lugano en terug, over smalspoor en stevig gevuld met forensen. Onafhankelijk van elkaar denken we aan de lijn Hoek van Holland-Rotterdam. Hoop stops in niks en nergens en dan eindigen in de grote stad. Enige verschil, deze lijn loopt soepeltjes.
In Lugano aangekomen, ja mijn derde keer – al waren voorgaande twee keren slechts om over te stappen op de postbus naar Tirano, waar bij één keer er een hotel tussen zat waardoor ik destijds heb mogen concluderen dat de leukste stad van Italië (na Turijn) in Zwitserland ligt. Keurig aangeharkt, netjes bestraat, goed openbaar vervoer, maar toch op-en-top Italiaans.
Dus omdat we dat al eens gezien hebben, besluiten we andere plannen te ontvouwen. Natuurlijk eerst nadat we een stevige kop espresso (en sinaasappelsap) op een veel te duur terras hebben genomen.
We gaan naar Monte Brè. Dat heeft zin, want Lugano ligt midden tussen de bergen. Maar voordat we onszelf zomaar op de stad werpen, eerst maar naar de Informazione.
Wij zitten op een terras van een vierkant blok huizen, net op de hoek. Als ik achter me kijk, kan ik de Informazione zien liggen. Maar dat weten we nog niet. Dus gaan we de ándere kant om, en zien een bord met een I. En dat wijst om de hoek, en nog een hoek, en nog een. En dan sta ik weer vrijwel aan het terras. Moest ik nog even herhalen dat ik net zo mank loop als destijds (2012) in Coïmbra (Portugal)? Denk het niet.
Als we met de boot willen, moeten we een uur wachten. We nemen de bus. 10 minuten lopen (20) en dan met de 2 de juiste kant op. Naar Monte Brè. Het fijne van tegenwoordige bussen is dat er altijd wel een mevrouw is die een bandje heeft ingesproken met haltes. In Den Haag hoogst irritant (volgende halte/next stop: Palace Noordaainde), maar wel zo praktisch.
De klim naar 1.000 meter min een beetje blijft ons bespaard. We gaan met de kabelbaan. Eerst een stukje, dan overstappen en dan de hele rit naar boven. Waar ons uitzicht en lunch wachten. Toller Sache.
Terug is een stuk lastiger, er is een bus met bejaarde vrouwen die raar Duits spreken, dus uit de buurt komen, en dat zijn er meer dan er in de kabelbaan passen. Dat wordt proppen en dat is met deze grijsaards geen feestje. Eerst al niet omdat ze in het wachtlokaal enorm veel moeite doen om precies met diegene te spreken die een paar grijsaards verder staat, maar ook omdat ze met z’n allen toch proberen de kabelbaan in te komen.
Wonderwel lukt het, met nog een paar passagiers naast de bestuurder, maar hee: die hoeft toch niks anders te doen dan te kijken en op een knop te drukken als er iets gebeurt dat niet de bedoeling is. Iets als losschieten ofzo.
Gebeurt niet.
Dus wij op de overstap denken de rest te kunnen gaan lopen (wat voor mij dus een forse uitdaging was), helaas treffen we alleen doodlopende straten en moeten we dus wel met de kabelbaan. We nemen de vierde, daar zitten we dan nog maar met 5 in. Dat is beter voor iedereen.
De terugtocht is een kopie van de heen, ware het niet dat er dreiging is van regen. En waar we verzot op zijn, is niet de regen. Dus we besluiten de De Waard snel af te breken en voor één nacht te vervangen door de Hilleberg. Die is weliswaar veel kleiner (al is ‘ie nóg duurder dan een De Waard), maar in elk geval niet van katoen. Waardoor water morgen er een stuk gemakkelijker af gaat.
Men zal wel raar opkijken als we straks de ene tent hebben vervangen door een andere. Ik reken op een unicum.
Mag best.

Grensoverschrijdend gedrag

Tot ver in de middag gebeurt er niks. Helemaal niks? Mwoa, niet veel. Beetje opstaan, beetje douchen, beetje ontbijten, beetje kleding wassen, beetje lezen, beetje hangen, beetje wachten.
Maar plots, om half drie, krijgen we de geest en rijden we naar het Lago Maggiore. Dat moet ook, want hoewel we onderwijl zo’n 15 meren hebben gezien, waren er in aanloop naar deze vakantie toe slechts drie die het noemen waard waren. Terug te vinden in de titel (Water naar de See), waren dat de Bodensee en Königsee en ten zuiden van de Alpen; het Lago Maggiore.
Vakantie moet een doel hebben, het onze was het aaneenschakelen van deze drie meren.
Dus wij erheen.
Onze camping ligt ergens diep verscholen in de bossen waar helemaal niks is. Hier en daar een verdwaald dorpje dat te voet onbereikbaar is omdat het te steil is, de weg te gevaarlijk en omdat we er ook gewoon geen zin in hebben. We kopen benzine per volle tank en zien aan de bankrekening of dat goed gaat. Voorlopig kunnen we nog naar Nepal heen en terug, dus dat komt goed.
Dat hier niks is, verwacht je terug te zien in het kamperend publiek. Niet dus. De ene na de andere bivak van pa, ma en twee tot drie zeurende, piepende, om de haverklap huilende en op z’n minst dreinende kinderschare, wordt hier opgezet. Hier, waar niks is. Geen zwembad, geen glijbaan, niks.
Zeer bewust hebben we buiten het schoolseizoen onze vakantie gepland, waar we echter nog even niet op bedacht waren, is dat ouders met kinderen die hun tijd nog niet verkwisten op school – omdat ze er te jong voor zijn – blijkbaar ook graag buiten het seizoen gaan. Dus terwijl in Den Haag de schoolbellen om kwart voor negen staan te loeien en alle moeders hun bakfietsen hebben afgeleverd, staan ze hier te zeuren om een verse luier.
Dus wij naar het Lago Maggiore.
Tussen ons dorpje en de weg beneden, liggen nog wat onbeduidende andere dorpjes. Daar moeten we met de auto doorheen. Letterlijk, want sommige straten zijn zo krap, dat als ik niet uitkijk waar ik stuur, ik op elke deurbel druk. En als er dan een tegenligger komt, moeten we soebatten wie er een beetje ruimte maakt door terug te rijden naar daar waar net een pleintje ligt.
Maar meestal hebben we mazzel en kijk ik in de boven de weg hangende spiegels of er om de hoek nog iets te beleven valt, qua tegenligger.
Beneden aangekomen, zijn we alweer een land verder. En in onze rit langs het Lago wisselen we zo vaak van land, dat we elkaar af en toe vragend aankijken of we nou in nog in Zwitserland waren, of toch alweer in Italië. Soms weten we het allebei niet en aan KPN heb ik niks, dat loopt de hele dag sowieso één á twee landen achter.
Wat wel opvalt, is dat er in Zwitserland noch Italië in deze contreien nauwelijks fatsoenlijk ijs te halen valt. Wij gaan dan maar aan de cornetto’s en Magnums, omdat de supermarkt waar we te langen leste ons op de vriezer storten niks anders heeft.
Wel zo gemakkelijk, de kassajuf vraagt ons om een bedrag in franken. Weten we in elk geval even in welk land we zijn.

Terug naar Helvetië

Lugano, daar is het droog. Daar gaan we heen. Voor nu. Zo luidt het verdict aan de ochtendtafel, alwaar de dubbele espresso er bij mij voor zorgt dat ik weer precies weet waar alle vullingen in mijn gebit zitten.
Brescia, daar waren we gebleven. Een doorwaakte nacht omdat een van ons beiden de slaap niet kon vatten en allerlei experimenten erop losliet om een plek/houding te vinden waarin dit wel zou lukken. Een exercitie waarbij ook ik langdurig wakker lag. Toch heeft dit onze dag niet beïnvloed, want op de autoweg waren we beiden vlijmscherp. En dat moest ook.
Op de oprit naar de snelweg naar Milaan stond er op een verdringingsvak tussen twee afslagen/opritten een vrachtwagen. Dat is een bijzonder ongelukkige plek, maar als je een los wiel hebt, een trailer bent verloren of je hebt je peuk laten vallen die de halve cabine in de hens dreigt te zetten, heb je een goed excuus. Zonder dit te hebben kunnen controleren, willen we erlangs en juist op dat moment besluit deze snelwegarbeider zijn camion op onze weghelft te gooien en trekt met 12 kilometer per uur op, daar waar wij met 90 aan komen zetten. Vaart maken om de snelweg op te kunnen, vinden wij niet raar.
Door nu zeer stevig het rempedaal in te drukken, houden wij onze carrosserie intact. De chauffeur heeft of niet gekeken, of interesseert zich niet voor wat er achter hem rijdt of hij was alweer een nieuwe peuk aan het draaien. Kort en goed, hij heeft bij het inhalen zijn cursus gebarentaal cum laude weten te halen, al weet ik niet meer precies welke verwenswoorden in symboliseerde.
In Como gaan we even de snelweg af en ook hier heeft iemand het op onze lak voorzien. Na het doen van inkopen bij een Carrefour – een klassieker voor op vakantie – probeert Mariella ergens te keren omdat deze super aan de andere kant van de weg lag. Even verderop is een rotonde en daar lukt dit vlekkeloos. Zodra we weer bijna op de originele weg zijn aanbeland, zien we uit een rechterstraat wat verkeer dat half heeft ingevoegd, althans, de eerste wagen. Hij staat met zijn aandrijfas recht boven de haaientanden, dus is er van voorrang nog steeds geen sprake. Ononbehouwen als we zijn, krijgt deze auto de ruimte om deel te nemen aan onze minifile. De auto erachter wordt bestuurd door Kenau Hasselsdochter haarzelve, en die rijdt strak op de bumper van haar voorganger ook gewoon voor ons. Dit is vrij bruusk, maar ach, kan ons het schelen. Ze stiefelt door naar de volgende baan.
Op het kruispunt kunnen we rijden en de auto met Kenau erin gooit het stuur om om vervolgens doodleuk het op een botsing met ons aan te laten komen om van het gaatje te kunnen profiteren. Als Mariella niet weer de rem tot voorbij de bodem had ingetrapt, hadden we nu de neus van een KIA gehad, of van een Hyundai. Of van een ander lelijk Aziatisch merk.
Zelf weet ik op zo’n moment feilloos de toeter te vinden tegelijk met de rem, maar helaas is Mariella niet zo gis. Kenau neemt de ruimte, rijdt het rijtje door en flikkert dan het stuur weer om naar de origineel door haar bereden baan. Kenau is de laatste Italiaanse brutin die we treffen, door een speling van het lot nemen we een verkeerde afslag, rijden we voort door Como en zien we ineens een gebouw midden op de weg staan met iets als Dogana erop. We rijden zonder al te veel poespas Zwitserland weer binnen.
Zo’n twintig kilometer verderop ligt Lugano en daar gaan we de De Waar weer eens luchten. Die ligt al een week werkloos in de kofferbak en vraagt zich ondertussen af of hij nog wel bestaansrecht heeft. Zes dagen regen rechtvaardigde dit alleszins.
In ons gidsje Rustiek kamperen staat een camping ergens in de bergen boven Lugano en de bewegwijzering in die gids is ondermaats. Ik zet mijn Google Maps aan en leg aan de bijrijder uit hoe het werkt. Feilloos, want binnen de kortste keren staan we op de camping en omdat we nu een beetje bedreven zijn in het opzetten van de tent, staat ‘ie nu niet in een uur, maar in een halfuur.
De volgende keer moet dat in een kwartier kunnen. En zo halveren we door.

Moedwil of misverstand?

We vermoeden opzet. Van de kant van de weergoden. Net nu we het idee hebben dat het beter wordt, is er gedurende de hele dag weer zoveel regen gevallen, dat een voetbalwedstrijd erom zou worden afgekeurd. Of zoiets.
Kijk, als je nou naar Schotland gaat (been there, done that), of Ierland (been there, done that), of zelfs Faroer of IJsland (been there done that beide), dan vraag je om regen, dan smeek je om regen, dan weet je niks anders dan regen. Dan zit je in je poncho lekker de halve avond voor je tent te wachten tot je naar bed mag, of in een hotel met een whisky te wachten tot je naar bed moet. Maar hier? Italië? Oostenrijk? Zwitserland? Duitsland? Het is of het weer het op ons voorzien heeft om alle droogte van de afgelopen maanden in te korte tijd in te lopen.
In ons 1967-hotel, lijkt alles nog goed. Zonnetje vanaf het stationsplein recht onze kamer in. En met de eerste voet op het droge asfalt, kunnen we een juichkreet nog net onderdrukken. En dat gaat zo tot we weer op de snelweg zitten, daar weer vanaf gaan en sterk stijgen, op weg naar onze eerste camping. Seiser Alm.
Dat is een vieze tegenvaller, niet zozeer de plek, of zelfs nu even het weer, nee, de camping an sich. Het lijkt wel een dorp, zo groot. Of het lijkt wel een opvangkamp, zo vol. Code wegwezen, voor we ons bedenken. Hoeven we ook niet lang over na te denken, want de enige vierkante meters vlak, zijn al ingenomen door andere tenten.
Dus. Wat nu?
Door om de Sella heen. En ja, ik ben hier wel eens eerder geweest. Het duurde even, maar het trio Dolomietenrotsen dat ruim 3.000 meter boven ons uittorent, heb ik eens omskied, in vroeger tijden. Toen ik nog jong en sportief was. En er sneeuw lag.
Dat betekent dat we vlakbij Campitello zijn. Had het kunnen weten. Is geen opzet. Maar hier was ik al eens twee maal eerder. Twee maal met de bus om de Sella heen gereisd en nu met eigen wagen. Is toch anders. Zelf bochtjes draaien met tegen de 60 per uur, terwijl je de fietsers voor je probeert te ontwijken en de motorrijders achter (en soms naast je) probeert niet te snijden. Respect voor de tomeloze inzet van de buschauffeur, die ons menigmaal van Wolkenstein naar Canazei over de Sellapas heelhuids heen wist te rijden in zo’n ontzettend groot ding, bus geheten. Ik vind het in een A3 al lastig.
Alles in drieën dus: driemaal Neuschwanstein, driemaal Berchtesgaden en dan nu driemaal Campitello.
We rijden naar de camping en overleggen. Onderwijl is het stevig weer beginnen te regenen en als we schuin omhoog kijken, zien we dat het niks beter wordt. We besluiten om de Dolomieten te laten voor wat ze zijn en trekken westwaarts. Het idee is Lugano, maar laten we eerst maar eens uit deze malaise zien te komen, nog lastig zat op een smalle bergweg met een vrachtwagen voor je.
Zo’n zestig kilometer later zitten we op de weg naar Verona. We zijn inmiddels gewend aan de vele waarschuwingen voor spookrijden en karren in één keer goed de vierbaans op.
Bij Verona rechtsaf richting Milaan. En als het dan tijd is om te kappen met rijden en we beiden aan onze taks zitten, checken we in in een Novotel. Niks luxe, niks bijzonders, maar wel een bed, een bad en brood.
Morgen nieuwe plannen smeden, zal me niks verbazen als we in één ruk naar Drenthe gaan rijden.

Verkeerde afslag

Wat er gebeurt als je niet links, maar rechts kiest bij de wegafscheiding. Dan ga je terug in de tijd en beland je in 1967.
We zijn in Italië en tot zover het goede nieuws. Ook hier gutst het uit de wolken, ondanks een aankondiging van beterschap door de buienradar. Morgen, ja morgen wordt het écht beter. We zullen het zien.
Bij het ontwaken in ons Spahotel in Bad Gastein, zo tegen half tien want het blijft zondag, doen we weinig moeite om snelheid te maken. We ontbijten wat, kijken van vier hoog zo’n 500 meter diep het dal in en zien bergen van 2.000 meter en nemen nog een espresso. Die is zo gruwelijk sterk, dat je zelfs de auto erop zou hebben kunnen laten rijden.
Doen we niet, we halen Oostenrijkse benzine en toch maar een vignet. En we halen een doosje Grüner Veltliner bij de plaatselijke super, want om de hoek geplukt. En zo rijden we het dal uit, naar boven. Als we een beetje gas geven, komen we net op tijd voor de autotreintunnel tussen Böckstein en Mallnitz.
We komen net te laat. Niet omdat er een verkeerslicht niet meewerkt, of dat we een afslag missen of doordat we te weinig vaart hebben, nee, een zondagsoptocht met een hoop marsmuziek en klederdracht gooit roet in het eten. We worden door de politie tegengehouden, want deze bonte stoet nationalistische ouderwetserij heeft voorrang. Nadat de laatste tamboer-maître de afslag heeft genomen en de politiemevrouw - die mij als voorste autobezitter op het hart heeft gedrukt niet te gaan rijden voor zij terug is van haar contact iets verderop in de straat – die haar fiat geeft, zoeven we weer verder. We komen voor een pilon tot stilstand. Het duurt 45 minuten voordat er weer een trein rijdt.
Lange tijd ziet het ernaar uit dat wij de enige zijn die door de berg willen, maar te elfder ure parkeert er een hele stoet achter ons. En vier motorfietsen voor ons. Die zullen als we door de tunnel zijn wel weer spijt hebben dat het dak boven hun hoofd een helm is, want daar is weer volop regen.
En dat duurt de rest van de middag. Zelfs wanneer we via Lienz Italië binnenrijden, is het bal.
Tot we in Brixen zijn, is alles tweetalig, rijden we achter een Ferrari aan die achter een vrachtwagen klem zit op de provinciale weg en wegen wij onze kansen om nog voor donker/zonder regen in Bozen/Bolzano te zijn.
Zo’n Ferrari is toch ook maar een voertuig dat het geluid maakt van een slecht afgestelde brommer. Maar goed, op een gegeven moment pruttelt hij langs de camion om vervolgens weer klem te komen zitten achter de auto ervoor. Daar heb je dan een topsnelheid van ruim 300 kilometer per uur voor bij je.
Zo’n 65 kilometer landinwaarts, doemt plots een kaartjesautomaat op. Of we een bonnetje willen trekken om de snelweg op te mogen. Tuurlijk, geen probleem. Maar daarna gebeurt het; Mariella neemt in de gauwigheid de verkeerde afslag omdat ze in de war was gebracht door een kluitje verboden-in-te-rijdenborden. Waar die op sloegen, is een raadsel, maar nu zitten we dus wel op de weg naar Brenner en niet naar Bolzano.
Mooie pech, want 30 kilometer verderop is pas de eerste afslag. En het wordt erger.
Vijf kilometer voor die afslag in Vipiteno, zo’n tien voor de Oostenrijkse grens, staan we in een dikke file. Omdat we er toch af willen, schiet dát nog wel een beetje op – het staat vooral vast naar Brenner. Boven aangekomen, staat alles muurvast op de rotonde en de aanvoerende wegen. Tolweg betekent weinig op- en afritten, dus alles moet via het dal en dit dal staat door de file op de snelweg gierend vast. Aan de borden kunnen we zien dat er alleen een oprit Brenner is en geen oprit Bolzano, dus we hebben sowieso pech. Terug de snelweg op kunnen en willen we niet, dus we gaan over de binnenweg, door het dal, strak langs de A22 naar Bolzano.
We kunnen steeds de snelweg zien liggen, maar komen er niet op. Dat kan pas weer in Brixen.
Onderwijl is het tegen vijven en wordt het weer beduidend slechter. De ruitenwisserbladen zwiepen het hemelnat links en rechts van de voorruit en we kiezen voor plan B.
Dat is vaak een heel goede keus.
Neem nu maart 2006, Noord-Frankrijk, en de A31 bij Metz is veranderd in een ijsbaan. Het ijzelt als de neten en we zitten muurvast. Als we aan het stuur draaien, glijden de banden van links naar rechts. We doen 2 uur over vier kilometer. En we kiezen voor plan B: direct de snelweg af als het kan en code hotel. In Hettange Grande boeken we een kamer in een hotel dat zijn laatste gast in 1978 had ontvangen. Gezelligheid nul, maar een leuke reis door de tijd.
Wel, dat doen we hier langs de A22 ook. We stranden onszelf in Fortezza/Franzenfest, de dubbeltaligheid tiert hier nog steeds welig.
Het fest kunnen we niet vinden, maar wel Hotel (zur) Post (jazeker). Bij binnenkomst is het een feest van herkenning. Ons eigen geboortejaar, wie had dat gedacht? Hoe we dat zo zeker weten, is doordat de lift uit dat jaar (1967) is en één geheel vormt met de rest van het interieur.
Volia, weer een nacht gecoverd.
En voor wie denkt dat Fortezza niks is, is er het station: de trein van Monaco naar München stopt hier, de trein naar Venetië, de trein naar Bologna, Verona, Inssbruck, ja, eigenlijk is dit een belangrijke verkeershub.
En wij zitten er bovenop.

Een autoruit vol tolvignetten

Hoe we hier zijn terechtgekomen? Hier, in Haus Hirt, een kuurhotel in Bad Gastein? Ja, dat is een lang verhaal, waarvoor we even teruggrijpen op eerder.
In 2013 ging onze vakantie naar Kroatië, heen met de autoslaaptrein en terug zonder tussenkomst van het spoor. Dwars door Oostenrijk dus. En net als nu, ook toen regen. Veel regen.
Omdat we dat vrij vervelend vonden, checkten wij in de buurt van Graz in in een kuurhotel. Prima-de-luxe; beetje badderen, beetje niksdoen, beetje rondlopen in een badjas, veel drankjes drinken, eten en slapen. De combinatie regen, Oostenrijk en vakantie lossen we dus op met een kuuroord.
Maar eerst niet naar het Kehlsteinhaus. Bij wakkerworden namelijk is het zo hard aan het regenen, dat de bergen aan de overkant van het dal vanuit ons hotel niet eens meer te zien zijn. De wolken hangen zo laag, dat het vrijwel zinloos is naar 1.800 meter te gaan voor een kop koffie en geen uitzicht.
Plan B.
Van alle keren dat ik in Berchtesgaden ben geweest, heb ik nog nooit de Königsee gezien. Omdat we hier nu toch zijn en die sloot water een kleine vier kilometer verderop ligt, besluiten we er even een kijkje te nemen. Op de parkeerplaats ben ik al genezen. Ondanks het slechte weer druk en ruimte voor duizenden auto’s en honderden bussen. Door een straat vol toeristenprullaria, originalprodukten uit de regio (mwoa), Italiaans ijs en McDonaldsvoer dat wordt aangeboden, komen we aan de waterkant. De enige wijze waarop we nog iets zouden kunnen zien, is door een boottocht te maken. We besluiten weg te wezen. Naar Oostenrijk.
Altijd gedacht hebbende dat je Berchtesgaden alleen maar langs een kant kunt bereiken, hield ik rekening met een flinke omweg naar ons volgende land. Blijkt niet zo te zijn, je kunt het dal gewoon uit en als je lang genoeg de weg volgt, kom je vanzelf in Oostenrijk en vlak over de grens ligt dan de snelweg Salzburg-Innsbruck. We gaan naar het zuiden.
Hoe zuidelijker we komen, hoe slechter het weer en hoe langer de file aan de andere kant van hen voor wie de vakantie niet alleen is afgelopen, maar ook in een waterballet is geëindigd. De file is zo lang, dat ik vermoed dat die er tot dinsdag wel zal staan.
Wij verlaten de snelweg na een kilometer of 25, wat aan de andere kant nog steeds stilstand te zien geeft. Wij buigen via Bischofshofen en Sankt Johann (im Pongau – geen idee wat dat is) af richting Zell am See (wat een See is weet ik inmiddels vrij goed) en halverwege de weg naar Bad Gastein. Verder zal die weg ook niet gaan, want morgen moeten we met auto en al op de trein om door de berg heen te gaan, richting Oostenrijk.
Onderweg valt het ons op dat er vignetten worden aangeboden. Vignetten kennen we uit Zwitserland, maar we vinden deze streek wel erg ver van Helvetië afliggen om hier vignetten te verkopen. Het duurt even voor we ons realiseren dat Oostenrijk die dingen ook voert. Want ook hier moet je tol betalen. Blijkt. Hadden we even niet door en we hebben dan ook geen vignet. Morgen verlaten we Oostenrijk alweer dus we kopen er ook geen. Met camera’s houden de Oostenrijkers de wacht, we hebben al een Zwitserlandvignet, het is heel slecht weer dus we gokken erop dat we geen boete krijgen. En anders is de vakantie 120 euro duurder.
Soit.
Bad Gastein, ik was er al eens geweest. En ja, dat was om te zwemmen. Met een of andere skireis van de studentenvereniging kwamen we in Mallnitz (andere zijde van de berg) en gingen we een avond zwemmen (aan deze zijde). Zo wist ik van het bestaan van dit kuuroord af, al had ik het aan het woord Bad ook hebben kunnen afleiden.
De wijze waarop we tot op heden een hotel hebben weten te vinden, was een succesnummer en dus dachten we die werkwijze ook hier te kunnen uitvoeren. Niks daarvan. Ja, er is een Information en ja, dat is een gebouw, maar er is niemand. Niet omdat het zaterdag is, maar omdat er nooit iemand is. De Information is gewoon een bord met hotels en lampjes, een kast vol folders en een kaart.
Die lampjes kunnen per hotel op rood of op groen en als ze de positief ingestelde kleur geven, is er slaapruimte. Vrij simpel. Dus wij zoeken een paar leuke uit, pakken een kaart, zetten een rondje bij waar ze zich bevinden en voila, voor je het weet lig je in hetzelfde zwembad als Thomas Mann.
Ooit.

450 kilometer regen

Wat begon in Lindau, eindigt in Berchtesgaden. En dan heb ik het niet over onze vakantie, want die is pas op een derde. Nee, ik heb het over Alpenstrasze (ik blijf ondanks tegenspraak volharden in de eszet, zeker in deze contreien). Die loopt van Lindau tot hier. En hier is de Königsee.
Maar voor het zover is, worden we in Tegernsee eerst nog gewekt door het intredende licht, dat heet ochtend. Nu moet dat licht er nogal veel moeite voor doen, want over de hele See hangt een wolkendek waar je brood van kunt snijden. Dat hier vervolgens ook regen uit komt, is evident. En ja, dat gaat vandaag - op 10 minuten op autoweg 305 na – ook niet meer ophouden.
Na het copieuze ontbijt, dat voldoende is om de hele dag op te teren, zitten we de tijd nog wat uit op het balkon met zicht op See, voordat ik de auto in z’n achteruit zet, een bocht maak en vervolgens met fors gas en stuiterende banden tussen het drukke verkeer door invoeg. Had ik dat niet gedaan, stond ik er nu nog.
De hele dag is het een schakelen tussen de drie standen van de ruitenwisser, de motor ervan daarmee danig in de stress helpend. Zeker ook omdat in stand één er weer vier tussenstanden zijn. En dan hebben we het nog niet over de eenmalige wipwap, die ik krijg als ik het stokje naar beneden duw, of de wipwap die ik krijg op de achterruit als ik het stokje van me af duw.
Kortom, ruiten wissen, het is nog een hele studie.
Wel zo fijn, want het enige vermaak onderweg is de constante stroom sms’jes die ik van KPN krijg dat ik Duitsland, Oostenrijk, Duitsland, Oostenrijk, Duitsland en Oostenrijk ben.
Maar we gaan nog niet naar Oostenrijk, dus ik negeer KPN volkomen. Afslag Kufstein? Later wellicht.
Nee, wij gaan eerst naar Berchtesgaden, een rit van ongeveer 200 kilometer, of zal ik het omzetten naar zeemijlen, gezien de hoeveelheid water? Onderweg bedenken we dat we vanavond dan weliswaar weer in een hotel gaan slapen, maar dat dit toch echt eens een keer eentje van de keten Gasthof zur Post moet zijn. Die zie je werkelijk in elk Beiers vlekje op de kaart. Dat is nog eens een sterk merk.
In de aanloop naar Berchtesgaden, verbaas ik me over de 3,5 kilometer droog asfalt. Dat betekent dat het hier de hele dag nog niet heeft geregend? Zou dan toch de De Waard of de Hilleberg eraan moeten geloven? Niet dus, we rijden het stadje binnen en de regen begint. Het wachtte ons gewoon even op.
Op het centrale plein neem ik de afslag naar de parkeergarage, die ik direct afkeur. Te krap, te klein en onmogelijk te doorgronden qua route. Nu goed, omdat de eerste 20 minuten Frei zijn en we hier alleen gaan staan om een hotelkamer te vinden, besluit ik alsnog anderhalve parkeerplek in te nemen. Moet ik wel helemaal voor naar het C-dek via A, B en D. Alle muren op de hoeken en alle pilaren geven dezelfde afgeschraapte beelden te zien van auto’s die de bocht net niet hebben kunnen maken. Waren auto’s in de jaren 70 nu echt zoveel smaller en hadden ze zoveel kortere draaicirkels? Wellicht, maar zelfs voor die tijd had de architect best hier en daar 30 centimeter meer ruimte kunnen gummen.
Ons wordt door de VVV een drietal keuzes voorgelegd aan kamers die zomaar oppoppen in het systeem. We kiezen die ergens boven de stad, dat geeft een leuk uitzicht, denken we. Dat de route erheen ingewikkeld is, weten we dan nog niet, al geeft de servicejuf daar wel indicaties voor.
Op papier ziet het er al gek uit, in het echt is het een rariteit waar de Magic Roundabout in Swindon (GB) nog een puntje aan kan zuigen.
Dat zit zo, de weg naar boven is bijzonder steil en lig direct naast de weg waar we op zitten. Maar dan de andere kant op. Om daar te komen, moeten we eerst de oprit voorbij, om een speciaal ervoor aangelegde rotonde heen en dan een aanloop nemen, de berg op. De entree is te smal, dus of je kunt erop, of de auto die eraf wil kan er langs. Tegelijk kost lak.
Wie echter van de berg af wil, moet ook de rotonde nemen. En wie van rechtdoor komt, moet zich daar weer tussen wurmen. Dus het is een wirwar van auto’s die eraf komen, erop gaan, rechtdoor willen en alle langs die rotonde moeten.
Naïef en nieuw als we zijn, knal ik de Audi gewoon de berg op. Wat nu overig verkeer, ik moet naar m’n kamer!
Hotel Krone, nog zo’n klassieker, ligt namelijk ergens boven. En de weg erheen vanaf de enorme klimoprit is zo smal, dat je maar één kant op kunt. Kortom, ik heb het succesvol passeren van het rijexamen maar weer eens fijntjes bewezen. Nergens in Berchtesgaden heb ik een flardje lak verspeeld (elders wel).
Goed en wel, het regent, de vakantie is op een derde en we balen van het ontbreken van droog weer. Wat doe je dan? Juist, morgen inchecken in een kuuroord, ergens in Oostenrijk en ons laven aan de edele kunst van het zwemmen en niksdoen.
Maar eerst morgen een espresso en een appeltaartje bovenop de berg, in het Kehlsteinhaus; beter bekend als het theehuis van Hitler. Deze keer gewoon met de bus.