water-naar-de-see.reismee.nl

Gasgeven bij Hazeldonk

Op vakantie gaan, geeft een hoop gedoe. Eerst moet je bepalen waar je heen gaat, dan bepalen wat je mee moet nemen om het onderweg nog enigszins comfortabel te maken, de bijbehordende spullen van zolder halen, vervolgens inpakken – in ons geval de auto - en verder alles in gereedheid brengen voor vertrek (oppas voor de poezen regelen, gaskraan dichtdraaien, deur op slot doen, etc).
Nodeloos op te merken dat de meeste van de boven beschreven inspanningen in omgekeerde volgorde gelden bij thuiskomst.
Toch doen we dit een paar keer per jaar. Waarom? Omdat we onszelf graag geselen aan nieuwe indrukken. En dat waren er nogal wat:
- de Bodensee is veel te druk, met Lindau in de overdrive
- Zürich is niet de mooiste stad van Zwitserland, maar heeft wel het beste kunstmuseum
- de Alpenstrasze is vast een stuk mooier als het niet regent
- koning Ludwig II was inderdaad aardig doorgedraaid
- de Wieskirche wordt overschat, het kan nog veel rococoder
- Berchtesgaden heeft niets te bieden dan een obscuur theehuis en een poort naar een meer
- kuren in een oord is een zegen voor de mensch
- de Dolomieten verdienen een herkansing (wij wulpten in regenvlucht)
- het goedkoopste hotel kan soms heel aangenaam zijn (Fortezza)
- Lugano blijft de mooiste stad van Italië (in Zwitserland)
- twee tenten meenemen is een hoop gedoe, lijkt onzinnig, maar bespaart een hoop gedoe met kletsnatte katoententen
- Zwitserland als vakantieland heeft veel te bieden als je gezapigheid voldoende weet af te wisselen met luxe en uitzichten in de juiste richting
- Bern heeft waarschijnlijk de mooiste binnenstad van Europa, maar heeft de boot gemist bij het aankoopbeleid van moderne kunst van na 1870
- Le Corbusier is de koning Ludwig II van de moderne architectuur
- de Franse overheid moet niet van elke bezienswaardigheid een cashcow maken
- De Gaulle verdient een beter standbeeld en een gratis museum (zie voorgaande)
- we troffen uiteindelijk 92 keer een verkeersaanpassing in het kader van werken aan de weg (de laatste op de Moerweg)
- terugreizen via de Champagne vanuit het zuiden, is een must
- Lille is een stad om voor om te reizen
Maar dat laatste verdient nog wel een opmerking. We hadden een hotel geboekt om de hoek bij het station en dat leidt altijd weer tot een ongewenste confrontatie met types die bij goed functionerend GGZ-beleid in een gewatteerde kamer zouden zijn opgesloten. In de krap 24 uur dat we op de Place de Reignaux bivakkeerden, werden we te vaak met dit soort sujetten geconfronteerd.
Op de ochtend van vertrek namelijk dachten we nog even koffie te gaan drinken in de zitjes voor het hotel. Dat zitjesgebruik ging naar behoren, tot een vaag type dat duidelijk te veel Velpon via zijn neus tot zich had weten te nemen, zich met ons samenzijn ging bemoeien. Voordat hij echter goed en wel de kans kreeg om zaken in het honderd te schoppen, zijn we maar weer naar binnen gegaan, waarna betrokkene zijn ongepaste gedrag op de volgende voorbijganger kon loslaten.
Was dit een incident? Nee, helaas is de binnenstad van Lille vergeven van dit soort types. Kijk, je kunt prachtig je stationsbuurt een verfbeurt geven, de gevels opnieuw voegen en het bladgoud opnieuw vastlijmen aan de ornamenten, maar het ronddolend volk, dat doelloosheid tot gemeengoed heeft bestempeld, krijg je ermee niet in het gareel. Niet dat ik iedereen mijn waarden wil opdringen, overigens.
Nu goed, nog een rondje gemaakt in de stad, de plaatselijke FNAC (een soort bol.com, maar dan met echte spullen) bezocht en toen de keuze gemaakt: nog een afsluitende espresso of de motor van de 2.0 starten.
Het werd het laatste. En zoals we met enorm veel moeite de stad inkwamen, zo gemakkelijk wisten we de uitluidende buitenwijken als opmaat naar de snelweg te vinden. De A1, richting Brussel of Parijs. Aan ons de keuze.
Het werd de eerste.
Nu zou je zeggen, kun je niet beter via Gent reizen? Ja, dat kun je. Waarom doe je dat dan niet? Omdat de afslag Gent werd overgeslagen, luidt dan het antwoord. Is dat niet dom of op z’n minst onhandig? Jazeker, maar als de Belgen hun hoofdverkeerswegen cijfers geven van drie (E403), suggereer je daarmee dat je indien je deze afslag neemt, gegarandeerd op een fietspad eindigt. Onze snelwegen en alle die we de afgelopen weken hebben bereden (Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk, Italië en Frankrijk) kiezen voor lage reeksen. Ergens tot de 30, al naar gelang de grootte van het land.
Dus wij naar Brussel, wat niet erg is, want het is volgens google maar 10 minuten om.
Maar dan ken je de Belgen nog niet. Op de A-zoveel van Lille naar Brussel – toch echt wel de verbinding tussen de hoofdstad van Frankrijk (Paris) en de hoofdstad van Europa (Bruxelles) – staan doodleuk vlak voordat je de stad van de eeuwige wafel binnenrijdt verkeerslichten. Of we gewoon even voor rood willen wachten voor we met 130 doorkarren. Tuurlijk, zo doe je dat.
Nu goed, na Brussel gaat het dan plots hard. Je krijgt na iets meer dan 40.000 meter Antwerpen, kunt weer Hollands praten en voordat je het weet, heb je weer Radio 2-ontvangst. Hazeldonk komt dan al rap in zicht en een goed Hollander gaat dan nog snel even tanken omdat het per getapte liter ruim 40 cent scheelt.
Vaag kon Mariella zich herinneren dat de vorige keer dat we hier reden, we ook wilden tanken en dat we toen ook niks konden vinden. Met 130 op de klok, probeerde ik het mij voor de geest te halen en verdraaid, het lukte. Bij Becht, zo’n onbemande pomp met een aanpalende ontzettende ALDI-achtige treurnis in de vorm van een supermarkt.
En het was er nog steeds net zo treurig.
De rest is eigenlijk een kwestie van afhechten: Breda, Dordrecht, file ontwijken bij Rotterdam door naar de A4 te rijden, Rijswijk, file op de Moerweg – als gezegd - en dan onze wijk binnen.
De katten moesten erg aan ons wennen, na thuiskomst. Alle vier.

Allemaal van ons

Er zijn steden die je passeert op weg naar andere. Niemand gaat naar Luik, maar wel naar de Ardennen. Dordrecht? Slaan we over. Sloterdijk? Nah, we gaan naar Amsterdam. En Lille? Lille ligt op de weg naar Parijs. En daar gaan we snel omheen.
Tot vandaag.
Natuurlijk, vanuit de Champagne kunnen we in één ruk naar huis rijden. Hebben we ooit bewezen en hoewel het eerste deel moeizaam gaat – pas vanaf Reims ligt er snelwegasfalt – is het prima te doen. Ben je ergens in de middag thuis.
Maar dat gaan we dus eens niet doen. We gaan naar Rijsel, pardon Lille. En dat is geen slechte keuze.
Bijzonder vroeg deze ochtend zijn we wakker, het is nog voor achten. Blijkbaar doet het gevoel op weg naar huis te zijn z’n werk. Bijkomend voordeel is dat we de bakker die om kwart voor negen aan de poort van Nowack met z’n busje staat eens een keer kunnen begroeten om een onsje croissants af te nemen en een verdwaald chocoladebroodje.
En dan maar inpakken. Helemaal nog niet gemakkelijk als er vier/vijf kippen om je heen lopen die je storen bij alles omdat ze brood willen. Ze zijn vrienden met iedereen die aan het eten is, en nu zijn wij de pineut. De afgelopen dagen waren ze best guitig, maar op een gegeven moment is het best lastig om de kip uit je tent, de achterbak van de auto en zelfs de bijrijdersstoel te krijgen. Dat houdt maar op, maar we blijven vriendelijk, want ja dierenvrienden en ze mekkeren zo aanhankelijk.
Het doet denken aan de katten thuis.
Omdat het nu inpakken is voor de thuisreis en er 21 flessen champagne en 6 flessen Grüner Veltliner ingestouwd moeten worden, gaan we systematisch te werk. Alle champagne in de achterbak en dan maar proppen. Knap dat we alleen de slaapvloerdeken overhouden. Die kan nog wel op de achterbank erbij, waar de boekentas, de koelbox, twee stoelen, twee tassen kleding, de wijn, een tas frisdranken en nog wat losse dingen staan. En dan hebben we zelfs nog uitzicht naar achteren door de binnenspiegel. Zoals ik aangaf, systematisch.
En zo tegen half elf zien we in de verte de kathedraal van Reims en slaan we linksaf, richting St. Quentin, Cambrai. Allemaal WO I-slagvelden (Chemin des Dames voor de kenners en de slagvelden waar de tank z’n intrede deed) en na 215 kilometers doemt Lille op.
We zitten dan al op de A2, die iedereen zo goed kent die niet met de Thalys naar Parijs gaat, of met het vliegtuig. Het is er druk, drukker, vrachtwagens. Wat we met z’n allen niet per camion heen en weer sturen, je wordt er als nietsvermoedende toerist horendol van.
Het ergste moet dan nog komen. Het oude centrum van Lille. Weliswaar prachtig opgeknapt, maar een crime om met de auto door te komen. De Fransen doen er alles aan om G4 niet breed beschikbaar te stellen, dus mijn google maps weigert ook nog eens dienst. Het is een wirwar van straten die in veel gevallen ook nog eens eenrichtings blijken te zijn. Net als ik denk dat we er bijna zijn, we staan met de vier ringen op de neus van onze auto al voor het station Lille Flandres, gaat het weer helemaal mis en worden we naar een buitenwijk gedirigeerd, middels verplichte rijrichtingen.
Dan maar via een andere invalsweg.
Weer mis.
Het is bewonderenswaardig hoe Mariella koel achter het stuur fietsers en voetgangers blijft ontwijken, terwijl ik bevelen blaf als ‘we móeten de tweede links, anders moeten we weer helemaal opnieuw beginnen’. Et voila, opeens doemt daar het plein op van het hotel.
Typisch stationsbuurt. Middenklassehotels en mooie gevels, maar bevolkt door gespuis dat uit is op een grijpstuiver of je telefoon en terwijl ik in het hotel vraag waar onze garage is, zit Mariella in de auto met de deuren op slot. Welkom in Lille.
Geen goed begin, maar na het inchecken, keuren van de kamer en achterlaten van de spullen, gaan we op pad en zien dat Lille een bijzonder mooie stad is. Natuurlijk, op straat de verwachte drukte, maar gevels waar Parijs alleen maar van kan dromen. Het aardige is dat als we uit het station komen, met de treinen in de rug, het precies de entree in de stad is die je ook krijgt op het beroemde Gare du Nord in Parijs.
En het wordt alleen maar beter. Het ene plein nog mooier dan het ander met als kers het Palais des Beaux Arts. Of zal ik zeggen het Paleis van Schone Kunsten? Want laten we wel wezen, dit is gewoon Nederlandstalig gebied. Of Vlaams. Maar daar doen wij niet moeilijk over.
Totdat Lodewijk XIV het ergens in de 17e eeuw innam, en wij vergaten het terug te nemen – terwijl daar aanleiding genoeg voor was. Van hier naar de kust bij Duinkerken en Kales: alles Nederlands.
Ze spreken het alleen niet.

Op kruistocht

Het is de tweede keer dat we hier zijn. Bij uitzondering, zoals ik in eerdere blogs al uitlegde, maar goed; we zijn er. En morgen zitten we in Lille. Ik schat de kans op een derde bezoek aan Nowack klein, er zijn voldoende vijfsterrenhotels in de buurt die stevig kunnen concurreren qua nachtopvang. Al weet je nooit.
En dan toch, ontdekken we enorm veel nieuws. Wat was er ook alweer mis met de Champagne? Van alles: geen middenstand, geen eetgelegenheden, geen lunchmogelijkheden, er is niks. Althans, er is voldoende bubbelaanbod, maar verder dus niks.
Dachten we.
Even verderop is een rotonde. Aan die rotonde ligt een abdij, een kerkhof voor gesneuvelden uit de Groote Oorlog en – wat ik altijd dacht – een groothandel in garagebenodigdheden.
Niet dus.
Het is het begin van een groter dorp met allerhande faciliteiten. Twee jaar geleden heb ik nog een uur gereden op zoek naar verse croissants, maar nooit ging ik bij de abdij naar links, daar ligt namelijk Châtillon-sur-Marne. Okay, het is geen wereldstad, maar er is wel een boulangerie. En er is een restaurant. Topvermaak? Dat valt mee, maar in basale behoeften kan hier toch wel worden voorzien. En er is meer.
Bovenop de heuvel staat een enorm beeld. Dat was mij twee jaar geleden nog niet opgevallen, maar het is dus écht enorm. Wel te zien vanaf de D1, de weg van Epernay naar Vandières, maar simpelweg nooit naar gekeken. Nu staan we ervoor en het ding is 30 meter hoog en stelt paus Urbanus voor. Die pontificeerde ergens rond 1100 en is precies in dit dorpje geboren. Was toen nog een vesting met kasteel, daar waar het nu slaperige huisjes zijn.
Urbanus II, kennen we die? Ja, die heeft ooit de eerste kruistocht op Jeruzalem geïnitieerd. Deus Io Volt! Had ‘ie dat nou maar gelaten.
Enfin, we waren op zoek naar champagne. Met de kaart in de hand gaan rijder en bijrijder op zoek naar de Route de Champagne. En ondanks de vele bordjes, is dat nog heel niet makkelijk. Op een gegeven moment zijn we een uur aan het rijden en geef ik aan een wat groter dorp te zien (lunch). Blijkt er een enorm beeld op een heuvel te staan. Oftewel, we zijn weer keurig waar we begonnen. En nog niks gegeten óf gedronken.
Dan maar naar Epernay, besluiten we. Want onderweg is alles dicht (zij kunnen wel lunchen). Bij Damery gaan we de D1 af (parallel aan de D3, maar dan wel snel) omdat de weg naar Epernay versperd is en zien we en een restaurant en een aantal champagnehuizen die wél open zijn. Voor iets van de kaart in het restaurant zijn we te laat (of te vroeg – het is maar hoe je het bekijkt), maar een salade met kaas, worst en brood is geen probleem. Laat dat nu net ons idee van lunch zijn geweest...
Dus dan alleen nog maar even een paar dozen champagne inslaan. Maar met een proeverij aub en omdat we het de uitbaters niet te makkelijk willen maken, mogen ze in het Engels hun waren aanprijzen. Wij een vreemde taal, zij een vreemde taal.
Met drie flessen komt ons totaal nu op twaalf en we gaan morgen nog onze eigen campingbaas z’n voorraad plunderen. Schijnt dat de belastingdienst een app heeft die je helpt te bepalen hoeveel je mee mag nemen. Die heb ik uiteraard niet gedownload, maar ik weet dat we zestig liter champagne mee mogen nemen.
Dus we zitten nog safe.
Oh ja, die groothandel in garagebenodigdheden blijkt dus een supermarkt te zijn. Vers (want warm) stokbrood, paté, ham, alles wat we nodig hebben.
En dat om de hoek.

Schijn van mislukking

Dag 19, de dag waarop de schijn van mislukking op de loer lag. En bijna toesloeg. Maar op het laatst werd gepareerd.
Wat kamperen prettig maakt, zijn de dagen waarop je weet dat je geen tent hoeft op te zetten, of neer te halen. Vandaag is zo’n dag, en dan staan we zo tegen half tien nog eens op.
De Champagne, of dit deel ervan, heeft kaalslag ervaren. Kaalslag op het gebied van kleine winkels in dorpen. Weg is de charcuterie, foetsie is de boulangerie en vetements zijn echt nergens meer te ontdekken. Zitten wij toevallig in een dorp waar niks is? Nee, vanaf Vandières tot aan Chateau Thierry is er niks, zullen we nog bemerken.
Geen croissants dus.
Althans, elke ochtend komt er een busje langs, soort SRV, maar dan voor brood. Als we nou om half negen....
Nee, gemist. Dus dan maar wat bij elkaar scharrelen uit de koelkast en op zoek gaan naar een copieuze lunch. Waren we toch al van plan, want juist daarom zijn we in deze streek: zo’n bubbeldrankje ernaast, vergoedt alles.
Alles? Ja.
Dus wij op pad naar Chateau Thierry, iets wat klinkt als een snackbar of een bokspaleis. Nu goed, het is in elk geval een kant op die we nog niet kennen, namelijk vanaf de camping rechtsaf, in plaats van links.
Eenmalig, zo kun je die uitspatting wel bestempelen. Tussen Vandières en Chateau Thierry liggen zo’n twaalf dorpjes. En alleen in nummer 8 hebben we mensen gezien (vier) en was er een café dat adverteerde met frites maison. Verder alleen maar uitgestorven dorpjes, dichte luiken, lege straten. En tussen de dorpen in, verzamelingen caravans; het is pluktijd, de druiven moeten van de ranken.
Zoals we twee jaar geleden nog enorm luxe onder de dom van Reims hebben geluncht (met bubbels), wilden we nu ook. We hadden in Chateau Thierry de keuze uit een kebabtoko, een restaurant van dubieuze aard, een café van soortgelijke strekking en een boulangier met panini’s, taartjes en een paar tafels buiten.
Door een stagiair – die we later nog rokend met z’n vriendjes op straat tegenkwamen – lang leve het beroepsonderwijs – laten we ons panini’s maken. Ham/kaas en tonijn/kaas.
Taartje erbij? Taartje erbij.
En dan op weg naar waar wel leven is, waar men ons wil ontvangen op een champagneproeverij, maar zie die in deze uithoek maar eens te vinden.
Niet dus.
Dan maar door richting 10 kilometer onder Epernay, waarvan we zéker weten dat er proeverijen zijn. Is namelijk waar wel al eens een kofferbak vol van meenamen: Jean Milan.
Maar voor we er zijn, moeten er boodschappen worden gedaan, hebben we benzine nodig en... zien we een ándere champagnemaker die een proeverij uitbaat. Gaat het dan toch lukken?
Nee.
Bij binnenkomst komt een mevrouw me tegemoet en vraagt of we over een uur terug willen komen: ‘Le patron n’est pa là’. Maar die tijd hebben we niet, want het is al achter in de middag. Bovendien, voor hen tien anderen. Denken we.
Dus toch maar direct naar Milan, die kennen we en we laten ons weer verwennen met glazen vol. En ja, doe maar twee doosjes: een rood etiket en een gemengd.
We hebben nog drie kwartier.
Eind goed al goed? Nee, een collega van Mariella heeft haar getipt dat in een dorpje verderop nog prima champagne is te krijgen, En aangezien onze kofferbak nog niet vol zit, gaan we rap die kant op. Natuurlijk rijden we verkeerd en natuurlijk komen we achter een grijpwagen te rijden die met 1,5 kilometer per uur door de stegen stiefelt, dus dat schiet lekker op.
Maar er is nog tijd om nog drie flesje te bestellen, in te laten pakken en af te rekenen.
Of we het eerst nog hebben geproefd?

Herhaalreprise

Ooit bezochten wij Villa Vedetta, ergens in 2003. We hadden nog niet veel te spenderen en gingen per trein, rugzak en tent naar Italie. Milaan, Florence, Rome. Dat idee. En oh ja, het was gruwelijk heet die zomer.
In Milaan hadden we nog wel een redelijke camping weten te vinden. Redelijk. Dat werd vooral veroorzaakt door de schaduw die de bomen ons gaven. In Florence ging het volledig mis. Camping bovenop de berg, geen spatje schaduw, kaal. Maar vooral: vechten om een plekje. Wij mochten met een ander stel strijden om wie zijn haringen in de voortent van de buren mocht zetten.
Wij gingen weg.
Toen we op de bus stonden te wachten, viel ons oog op Villa Vedetta. Een prachtige Florentijns palazzo dat was omgebouwd tot hotel. Weinig kamers, veel service, mooi zwembad en goddelijk uitzicht over de stad en zicht op de Dom. Mariella ging informeren wat het moest kosten.
We kregen een kamer voor de helft van het tarief. Omdat we zo laat waren. Zo ongeveer 300 euro voor een verblijf tot de volgende ochtend.
Maar wat voor een. Die indruk zijn we nimmer vergeten en ja, we zijn er nog een keer naartoe gegaan. Maar de magie die het eerste verblijf had, was weg. Nu was het gewoon een heel goed hotel tegen een stevige prijs. Nu bleven we drie nachten.
Wat we er van hadden geleerd? Nooit terug te keren naar waar je ooit bent geweest. De meest fantastische camping ooit? Les Mées in de Provence. Kasteel Huis Bergh – een heel kasteel voor met z’n tweeën. Ngala in Kruger Park – een butler, privésafari voor het ontbijt en als souper. Knight Inlet Lodge in Canada – met een watervliegtuig heen en weer en dan maar beren spotten.
Maar dat doen we dus niet meer. Want de magie.
Toch breken we met deze regel op deze vakantie. We zitten op Camping Nowack, vlakbij Epernay. En dat heeft een reden.
Maar ’s morgens eerst croissants in Langres. De avond ervoor hadden we de boulanger gespot en voor negenen zaten we al aan zes van die kromme broodjes (3 halen, 2 betalen). En tegen tienen rijden we de stad uit. Op het programma een dikke 200 kilometer noordwaarts, steeds dichter naar huis.
Maar daar zijn we nog niet.
Op de weg naar Troyes, zie ik een bord dat het Mémorial de Charles de Gaulle de eerste afslag naar rechts is. Buitenkansje, wil ik zien. Ik ken het van foto’s, een groot Lotharingisch kruis boven op een berg. Zien!
Maar na de Péage blijkt dat je er nog 33 kilometer voor over een Route Nationale moet rijden. Nou, voorruit, we hebben net 5 euro betaald om eraf te mogen, dan gaan we niet weer de snelweg op.
Bij het Mémorial aangekomen, blijkt er een entreeprijs van 13,50 aan te hangen. Nu had ik het gisteren al over het erfgoed van Le Corbusier, maar hier gaat het dus nog een stapje verder. Met de aanblik van het kruis vanaf de weg nemen we genoegen en we vervolgen onze route. Naar Troyes.
Leuk stadje, als je niet verdwaald met de auto. Maar als ervaren puzzelritrijder weet ik me er toch weer uit te werken en kunnen we onder het genot van het aanzien van prachtige oude vakwerkhuizen op een terras een tosti eten, waar bij nader inzien geitenkaas op is gelegd (bleh).
Dus snel verder, met nog 100 kilometer te gaan naar Nowack. In Epernay eerst nog maar eens even een supermarkt gezocht. Ondanks dat we na een hoop gedoe dezelfde vonden die we twee jaar geleden geregeld gefrequenteerd hebben, constateren we dat dit soort basiskennis duidelijk snel vervalt. Ik hoop straks thuis de Albert Heijn in de Weimarstraat nog terug te kunnen vinden.
Toch is het leuk weer door Epernay te rijden en alle bekende plekken te zien die we twee jaar geleden ook zagen. Epernay, voor wie het niet weet, is de Champagnehoofdstad van de wereld. Als je ooit aan de champagne wilt, moet je absoluut hierheen.
En daarom gaan wij dus terug naar Nowack. Want waar vind je een camping met zulke fijne plekken, waar maar ongeveer twintig mensen welkom zijn en waar je bij de receptie een fles in een koeler kunt kopen en er twee glazen bij krijgt?
Dus breken wij soms regels. Omdat we champagne willen drinken op een campingstoel. En omdat we dozen vol mee terug gaan nemen.
Daarom.

Smokey and the bandit

Wanneer weet je dat je in Frankrijk bent? Wel, normaal gesproken als de taal verandert naar iets dat vaak klinkt als croissant. Okay, je kunt dan ook in België zitten, maar dat is vanuit ons vertrekpunt wat overdreven. Gaat niet lukken. We vertrekken namelijk vanuit Bern in Noordwestelijke richting. Naar iets dat zowel Biel als Bienne heet en daar wringt ‘m de schoen. Hier spreken ze dus Frans (en Duits, maar vooral Frans).
Toch weten we lang dat we nog in Zwitserland zijn. Deze klokkenmakers weten namelijk heel goed de indruk te wekken dat een snelweg speciaal voor jou is aangelegd. Vers asfalt, glad asfalt, loeistrakke straten. En tunnels.
Mocht je ooit van Bern naar Frankrijk rijden, houd er dan rekening mee dat je de helft van de tijd uitzicht hebt op de binnenkant van een tunnel. Sjieke tunnels, hoor. Want we houden het gevoel dat het speciaal voor ons is aangelegd, loeistrak asfalt, blablabla.
Dus wanneer is het Frankrijk? Als de gaten in de straten liggen. Als het asfalt een lappendeken is van aanzetstukken. En oh ja, als de douane aan je vraagt of je nog drank meegenomen hebt uit Zwitserland.
Dat is een strikvraag, waar ik even over na moet denken. Sowieso omdat die mij in het Frans werd gesteld. Bijzonder vriendelijke kerel hoor. Zijn brede lach verraadt dat hij er eigenlijk ook helemaal geen zin in heeft om onze auto binnenstebuiten te keren.
En ik zeg nee. Althans, non. En feitelijk klopt dat. We hebben 6 flessen wijn, maar die komen uit Oostenrijk (Grüner Veltliner). Dus nee, geen import.
En we mogen door. Met drank achter de bijrijdersstoel.
Eerst even langs Le Corbusiers meesterwerk Notre Dame du Haut in Ronchamp. Nog een heel gedoe om er te komen, maar dat blijft binnensauto’s, want als we er eenmaal staan, is dat snel vergeten.
Ooit was ik hier al eens. Lang, lang geleden. Indertijd had Renzo Piano er nog geen klooster gebouwd, maar wat nog erger is, is dat er tegenwoordig toegang wordt geheven.
Dat zit zo.
Een monument staat ergens te staan en wordt met de dag minder. Dat heet slijtage, erosie of soortgelijk. Dan gaat de overheid met subsidie het bouwwerk opknappen en wordt het een attractie. Hek eromheen, 8 euro entree (valt nog mee) en een foeilelijk informatiecentrum. Het streven naar sereniteit, licht en meer van die zweverige taal die Le Corbusier zocht, is er door de Unesco en de Franse staat uitvergaderd, uitgeprojectpland en uitgescrumd.
Snel verder en over dat verder valt slechts te vertellen dat het oersaai is. De D19, zo’n provinciale weg die dwars door dorpjes heengaat, waar wij in de jaren 80 al rondwegen voor hebben weten aan te leggen. Leuk hoor, een weg dwars door een dorp, kerkje erlangs, oorlogsmonumentje terzij, gesloten middenstandsgelgegenheden.
Et cetera.
En dan, als je dat zo’n 100 kilometer volhoudt, kom je in Langres, alwaar wij midden in de vesting een plek op een camping hebben weten te bemachtigen naast een 14e eeuwse toren.
Heel pittoresk allemaal. Maar waar we echt naar uitkijken, zijn de croissantjes bij het ontbijt. Schijnt dat de Fransen dat heel goed kunnen. Brood bakken.

Beren spotten

Of Bern een bezoek waard is? Ja, als je eens een weekend niks te doen hebt en je wilt niet weer naar Parijs of Barcelona, zijn er voldoende redenen om de trein te pakken en via Basel naar Bern ter reizen (vanuit Den Haag, twee keer overstappen). Niet weer slenteren over de Ramblas of de Champs Elysée, maar gewoon de Spitalgasse, Marktgasse, Kramgasse en Gerechtigkeitsgasse op en af. Dan de brug over en even beren spotten.
Ho, wacht even. Beren. Die zijn er wel, maar waren er niet. Vast in een slecht humeur of met stiptheidsacties bezig. Want geen sjoege. Nul beren. Niet dat die berenkuil nu een enorme bezienswaardigheid is die je niet mag missen, ondanks de door de lokale Partij voor de Dieren afgedwongen uitbreiding waardoor ze meer ruimte hebben dan beesten in Artis. Toch even kijken.
Dan maar terug de Gasses in. Even langs het huis van Einstein – museaal, maar klein en overgeslagen – langs de Zytglogge en dan is het al tijd voor lunch.
Of we er een neus voor hebben, spot Mariella het Bellevuehotel (5*****) aan de oever van de Aare, met uitzicht over de stad. Fijn hotel, staat op de lijst om nog eens een nachtje te logeren. De lunch is ook niet gek en de musjes eten graag geroosterd brood en gedroogde druiven mee.
Dan naar de andere kant van de rivier, het museumkwartier in. Lelijke tegenvaller want het enige museum dát we willen bezoeken, ligt aan de ándere kant van de stad. Hoe dat kan, weten ze in Bern vast, maar wij niet.
Terwijl we voor de Kunsthalle staan te delibereren over het hoe nu verder, spreekt een vrouw ons in vlekkeloos Nederlands aan – blijkbaar hoorde zij ons praten – en geeft even een kort college museumkwartier. Wat waar, van wie en waarom. En wat we vooral niet moeten missen. Dat ze een beetje warrig overkomt, komt vast door de half opgerookte joint in haar linkerhand. Ze had dertig jaar in Amsterdam gewoond, gaf ze bij haar doorlopen aan ons mee als verklaring voor haar vlekkeloze taal. Ja, en nu weet ik ook hoe dat met die rookgewoonten zit.
Bus 8 die ons terugbrengt naar het Centraal Station laat ons de gehele noordkant van de kloof zien. Hoezo heb je een Big Bus nodig om een stad te zien – wij nemen gewoon de stads. En terug bij het station weten we dat we met een kleine 10 minuten lopen het museum bereikt zullen hebben. We passeren een straat die ons zeer bekend voorkot – gisteren kochten we er nog een stoel – en daardoor concluderen we dat we Bern na het museum wel zullen hebben gezien.
Het museum zelf is een wonderlijk schouwspel van moderne ehhhh, kunst die ons wordt gepresenteerd waar je voor in de stemming moet zijn. De conclusie is voorzichtig en weloverwogen. Beneden is het nog aardig met een zaaltje kunstgras en als je erover loopt, maak je daar als bezoeker zelf geluiden mee. Boven echter is het absolute dieptepunt dat je zelf lampenkappen kunt en mag vouwen. We bedanken voor de eer en vragen ons af waar de Picasso’s, Van Goghs, overige impressionisten en Chagalls en Magrittes hangen. Hadden we even niet gezien dat er achter de kassa een trap naar beneden is, waarmee de klassieken worden ontsloten.
Vijf zaaltjes, heel wat minder dan in Zürich, maar van hoge kwaliteit, vat het geheel wel samen.
Kwartiertje en dan zijn we weer buiten. Bijna, want op de valreep kopen we een kunstobject dat een detector bevat die bij het spotten van beweging twee minuten lang kwetterende vogelgeluiden laat horen. Wie wil zoiets nou niet hebben?
Juist. Gekocht.
Morgen naar Frankrijk. We kunnen de bubbels van de champagne al horen knisperen

Actiebereidheid

Net nu we het idee begonnen te krijgen dat we in een closed-for-the-seasonsituatie terecht waren gekomen – de camping in de buurt van Lugano puilde niet echt uit – zien we in de buurt van de Thunersee toch weer een opleving van toerisme. Ja, zelfs een bus met Japanse toeristen werd gespot. Dan is er nog hoop. Voor de middenstand, niet voor ons.
Het fenomeen closed for the season kennen we uit Canada. We wilden destijds iets meekrijgen van de indian summer, het rood/geel/oranje worden van de natuur, terwijl het toch nog vrij aardig weer is en beslist nog geen herfst, noopte tot het laat op vakantie gaan. Laat in Canada, is september.
Enfin, wij van Vancouver naar Banff en van Banff naar Calgary en van daaruit sloten we overal de deuren op de weg terug naar Vancouver. Elk hotel en elke lodge ontving ons als laatste gasten en sloot direct na vertrek. Mooi gesymboliseerd in Waterton, waar de plaatselijke Subway letterlijk voor mijn neus een bordje omdraaide waarop stond dat ze ‘Closed for the season’ waren en uitkeken naar mei volgend jaar, wanneer ze weer open zouden gaan. Nu is Subway sowieso een dieptepunt, maar je moet toch wat eten, als je in de wildernis wilt overleven.
Soms hadden we hier soortgelijke ideeën over de stand van de toeristisch ingestelde ondernemingen die we frequenteren. Neem nu de camping in Bern. Lijkt heel druk, maar op het veldje waar wij staan passen 20 tenten. Er staan er terwijl ik dit live aan het tikken ben inmiddels 3 (was 2). Van de rest van de camping hebben we ook weinig te duchten. De caravans staan er verlaten bij. Er is alleen wat weekendpubliek. Het seizoen loopt op z’n end.
Wij echter, hebben nog een week. En de zaterdag ervan, startte redelijk vlot. De voet is inmiddels aardig hersteld en ik loop nog slechts als iemand die veel te voorzichtig zijn passen kiest. Trap op trap af gaat per tree en dat is in het slot Oberhofen lelijk te merken. We mogen namelijk helemaal tot boven in de toren, waar in 1850 een rookzaal is ingericht zoals destijds in Cairo. Dat was toen nog een exotisch oord, waarvan men de cultuur graag meenam. De een ging er met een obelisk vandoor, of een sarcofaag met inhoud, de ander herontwierp een rookhok. Ieder z’n meug. De familie Pourtàles bezigde deze.
De etage eronder beloofde de bibliotheek te zijn, die het ook was, zij het gesloten voor publiek. Roken is niet mijn hobby, rijtjes boeken wel. Qua kans missen dus lelijk verkeken.
Gelukkig heeft de kasteelmuur dozijnen hagedissen in de aanbieding. Guitige beestjes die een loodrechte muur bestijgen alsof het een vlakke vloer was. Als we dit afzetten tegen de bizons en ratelslangen van vorig jaar, de big five uit Afrika, de gekko uit Namibië of de bruine beren uit Canada, is die de fauna waarmee we het moeten doen. Enigszins teruggeworpen in de tijd worden we door de hereniging met een giant sequoia en een California redwood, bomen die we vorig jaar op volle oorlogssterkte zagen, terwijl ze hier als schaalmodel dienst doen. Zijn dan ook pas twee eeuwen oud.
Bern ligt maar een ruime 40 kilometer verderop en we raken al aardig bedreven in het opzetten van de De Waard. Ik sprak al de hoop uit onze halfwaardetijd te bereiken en dat is gelukt. Alleen de hoeveelheid stof is nog wel hetzelfde. Kwartiertje. En toen stond ‘ie. Nog niet de twintig haringen rondom geslagen, maar wel een tent die pannenbier verdiende.
In onze langdurige hongertocht naar decadentie hebben we een nieuwe uiting. In Lugano was onze Hilleberg nat geworden en omdat de stof waterdicht is, was die hoeveelheid water in de tentzak keurig op peil gebleven. Kwestie van snel uithangen, want anders krijg je heel muffe geuren. Keurig werd alles wat we aan lig- en slaapmateriaal hebben uitgespreid op ons veldje. Ruimte zat.
Maar plots breekt een poot van de stoel af. Die stond al verdraaid krom, en was aan zijn laatste vakantie toe, maar Den Haag gaat ‘ie niet meer halen. Het is drie uur ’s middags op de zaterdag en dan heb je met z’n tweeën één stoel. Om nu de goede vrede te bewaren voor de laatste week, is het zaak snel een nieuwe te halen.
Maar waar vind je hier een Vrijbuiter (ja, ik weet dat die failliet is) of een Bever? Dan biedt het internet uitkomst. De pseudo-Vrijbuiter is dinsdag weer open en een Bever is op een kwartiertje rijden van hier nog tot vijven beschikbaar.
Dus wij alle zooi in de De Waard gegooid, inclusief de Hilleberg (een Hilleberg ín een De Waard????) en op pad; iPhone in de hand, links, rechts, links, rechts, weer rechts, weer rechts en parkeren waar het niet mag. Omdat er een heel rijtje Zwiters staat, sluiten we gewoon aan. We riskeren een wielklem, maar hee: dit is een noodgeval. Er móet een stoel komen.
De plaatselijke Bever heeft er drie: een simpele, een gewone en een luxe. Proefzitten dus. En er tegenover staan er nog twee, bij nader inzien, maar die worden direct afgetest. Dus wie van de drie? De middelste. Want die zit uiteindelijk het lekkerst.
‘Doet u deze maar, mevrouw, het is een noodgeval.’
Wanneer we om de hoek kijken, glimmen we van plezier. Er staat één tent opgesteld. Een Hilleberg, herkennen we er direct in. Bruin weliswaar, maar met de markante kenmerken van. Aan de muur hangt de volledige collectie – inclusief de onze voor nog geen 1.600 Zwiterse Franken – en op aanvraag wordt ‘ie even voor je opgezet.
Zullen we?
Nee, toch maar niet. De gesel van de wielklem voor die ene auto met een buitenlands kenteken die ons boven het hoofd hangt, weegt te zwaar op ons gemoed. Bovendien, we stonden op het punt om een pot yahtzee te beginnen.
Om iets voor drieën brak de poot, om iets na vieren gooien we onze eerste dobbelsteen.
Bern heeft overigens een kuil met beren, lees ik in de reisgids – want waarom zou je anders Bern heten - dus reken ik daarnaast ook nog op een hereniging met de big 5 of een bizon en ratel.
Wel graag met een hekje ertussen, deze keer.